De post-rocker die ik ben, heeft nog steeds gemengde gevoelens over (Big) Joe Turner op Atlantic Records. Hij wordt vaak geïdentificeerd als het archetype van de 'shouter' en een overgangsartiest tussen rhythm and blues en rock-'n-roll ('Shake, Rattle And Roll', 'TV Mama' en andere 'Flip Flop And Fly's). Deze prachtige heruitgave rattle and roll/TV mama en andere Flip, flop en fly), deze prachtige heruitgave van New Yorkse sessies uit 1956 (twee versies: stereo en mono + een onuitgegeven) pre-senteert hem zoals hij is: een prachtige Kansas City jazz-swing-stilist - de titel is expliciet - omringd door muzikanten van bij Count Basie en Duke Ellington, geliefd bij de familie Ertegun. Pete Johnson bespeelt meesterlijk de boogiebluespiano. Een begeleidende gitaar, de lessenaars, de kopersectie in witte smokings die men zich gemakkelijk kan voorstellen alsof men tegen het podium leunt, de blanke dansers en de champagne... Al deze beelden roepen de Cotton Club op en niet de volstrekt irre-levante deelname aan een muziek voor tie-ners. Terwijl de gedetailleerde nota's van de gerenommeerde muziekonderzoeker Colin Escott het werk voorstellen als 'zon-der twijfel een van de grootste blues-albums ooit gemaakt', blijf ik er nogal ongevoelig voor want deze geraffineerde stijl raakt me slechts in mindere mate. Geef me wat Big Joe Turner met Johnny Jones en Elmore James (nog steeds in New York, 1956), de 1939 Vocalion-kanten in Pete Johnsons Boogie Woogie Boys, de Decca uit 1942 met Freddie Slack (piano), de National met Albert Ammons en Meade Lux Lewis (piano) of de terugkeer naar de roots met Axel Zwingenberger. Maar dit hier? Neen. Moet ik nu nog ouder worden?
André Hobus (vertaling: Franky Bruneel)
Le post-rocker que je suis a toujours des sentiments mitigés à l'égard de (Big) Joe Turner sur Atlantic Records. Il est souvent identifié comme l'archétype du "shouter" et un artiste de transition entre le rhythm and blues et le rock 'n' roll ("Shake, Rattle And Roll", "TV Mama" et autres "Flip Flop And Fly"). Cette belle réédition de rattle and roll/TV Mama et autres Flip, flop and fly), cette belle réédition des sessions new-yorkaises de 1956 (deux versions : stéréo et mono + une inédite) le prétend tel qu'il est : un beau styliste de Kansas City jazz-swinging - le titre est explicite - entouré de musiciens de Count Basie et Duke Ellington, aimés par la famille Ertegun. Pete Johnson joue magistralement du piano boogie blues. Une guitare d'accompagnement, les lutrins, la section des cuivres en smoking blanc que l'on imagine facilement appuyée sur la scène, les danseurs blancs et le champagne... Toutes ces images évoquent le Cotton Club et non pas la participation totalement hors de propos à une musique pour les tie-ners. Bien que les notes détaillées du célèbre chercheur en musique Colin Escott présentent l'œuvre comme "un soleil - il s'agit sans aucun doute d'un des plus grands albums de blues jamais réalisés", je reste plutôt insensible à cette œuvre car ce style raffiné ne m'affecte que dans une moindre mesure. Donnez-moi du Big Joe Turner avec Johnny Jones et Elmore James (toujours à New York, 1956), les côtés de Vocalion de 1939 dans les Boogie Woogie Boys de Pete Johnson, le Decca de 1942 avec Freddie Slack (piano), le National avec Albert Ammons et Meade Lux Lewis (piano) ou le retour aux sources avec Axel Zwingenberger. Mais ça, ici ? Non. Dois-je vieillir maintenant ?
André Hobus (traduction : Franky Bruneel)
